De kofferbak vol vakantiespullen, de kinderen of nog meer bagage op de achterbank én nog een verdiepinkje bovenop de auto. Handige uitvinding, die imperiaal. Koffers of tent op het metalen rek dat vastgezet werd in de gootjes van het dak – luxe dakkoffers waren een halve eeuw geleden nog toekomstmuziek, net als de suv’s die ze tegenwoordig meetorsen. Stuk plastic of bouwzeil eroverheen, stevig vastgebonden met snelbinders en touw. ,,Hebben we de paspoorten?” Nog even zwaaien naar de buren en rijden maar. Aanvankelijk nog zonder gordels – het dragen daarvan werd voorin de auto in 1975 verplicht, op de achterbank pas in 1992.
Op de grens met West-Duitsland, bij Beek (Gelderland), zag de toen 23-jarige fotograaf Bert Verhoeff, op pad gestuurd door het fotopersbureau Anefo waar hij drie jaar eerder als stagiair was begonnen, Nederlandse vakantiegangers op vier wielen aan zich voorbijtrekken. Opels, vooral Kadettjes, Fords, Simca’s , Peugeots, een enkele Japanner – met af en toe een caravan erachter. Campers zag je toen nog niet zoveel als nu, en vaak waren dat Volkswagenbusjes. En van een tekort aan stallingsruimte voor caravans en campers, zoals nu, was al helemaal geen sprake.
Wie zelf geen auto had, en dat was in de jaren zestig en zeventig echt geen uitzondering, liet zich door familieleden of vrienden die wel een auto hadden wegbrengen naar de vakantiebestemming, als de afstand niet al te groot was. Van de ene kant van de provincie, of van het land, naar de andere kant.
Lifters zijn een vrijwel uitgestorven reizigerssoort geworden, nog geen halve eeuw geleden zag je ze vooral in vakantieperiodes bij uitvalswegen van steden. Met de duim omhoog en stukken papier of kartonnen bordjes met de handgeschreven bestemming erop. En buiten de vakanties waren het vooral studenten die aan het eind van de week liftend naar hun ouders gingen, en op zondagavond weer met de duim omhoog terug.
Waar zijn ze gebleven? Lifters zijn een vrijwel uitgestorven reizigerssoort geworden, nog geen halve eeuw geleden zag je ze vooral in vakantieperiodes bij uitvalswegen van steden. Parijs was een bestemming die voor een lifter best haalbaar was, Kenia was wat lastiger.
Foto’s Bert Verhoeff / ANP / ANEFO Collectie Stadsarchief
Op de eerste dag van de ‘bouwvak’ – de bouwvakvakantie van drie weken die een begrip is sinds werkgevers in de bouwsector collectief afspraken wanneer ze in de zomer gesloten zouden zijn of wanneer het hun het beste uitkwam als hun werknemers vakantie zouden opnemen. Die periode valt altijd samen met de schoolvakanties – voorheen was de bouwvak in het hele land in dezelfde periode, nu verschilt die net als de schoolvakanties per regio (zuid, midden en noord). Aanvankelijk duurde de bouwvak twee weken; een logisch vervolg van de beslissing van de Tweede Kamer, eind 1966, om het recht op vakantie wettelijk te regelen en werkgevers op te dragen hun werknemers twee vakantieweken lang hun loon door te betalen. Het zou nog even duren voordat toerisme massatoerisme werd.
Gijsbert van Es schreef vorig jaar in NRC in zijn artikel over de opkomst van het (massa)toerisme dat de vakantiebeurs die de Jaarbeurs in Utrecht in december 1970 voor het eerst wilde organiseren, op het laatste moment niet doorging wegens gebrek aan belangstelling van reisorganisaties en de vrees dat er weinig bezoekers op af zouden komen. Ruim vijftig jaar later gaan ongeveer 85 van de 100 Nederlanders gemiddeld twee à drie keer met vakantie. In totaal zijn ze dan 20 tot 25 dagen van huis. En wie klachten over zijn (meestal buitenlandse) vakantieverblijf heeft, bijvoorbeeld over oplichterspraktijken van de autoverhuurder in Spanje of de kakkerlakken in de douche van het buitenlandse hotel, kan die achteraf al decennia in tv-programma’s met het hele land delen.
Een eenvoudige camping aan zee en een camping met basale voorzieningen in een bosachtige omgeving, enige tientallen jaren geleden.
Met toestemming van de boer of de gemeente werden ooit tentjes in een weiland gezet, dat werden er steeds meer, er kwamen toercaravans bij, dagjesmensen uit nabije provincies kwamen er recreëren en na enige tijd was er op die plek een heuse camping geboren, zoals op de camping in Zeeland op de kleurenfoto. Op die camping staan nu veel toercaravans en er zijn vaste plaatsen met stacaravans en chalets – waar meer sprake is van recreëren dan kamperen. Er is een zwembad, een kinderboerderij, een restaurant en een speeltuin, en in de zomermaanden is er een animatieteam dat activiteiten voor kinderen begeleidt. Zoals het er op heel veel campings in Nederland aan toe gaat.
Op veel plaatsen aan de Nederlandse kust zijn de afgelopen jaren campings van de oude stempel omgetoverd tot luxe vakantieparken, en in handen van ketens van vakantieparken. Niet zelden mochten mensen die daar soms al tientallen jaren met hun caravan stonden hun biezen pakken.
Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat er na een dip in de coronaperiode steeds meer vraag is naar een verblijf op kampeer- en huisjesterreinen, zoals het CBS dat zelf omschrijft. Het aantal gasten op kampeerterreinen steeg vorig jaar naar 5,2 miljoen (in 2022 nog 5 miljoen), op huisjesterreinen waren dat er 10,4 miljoen (in 2022 10,15 miljoen).
Waterland Nederland heeft veel water en aangezien de zeespiegel blijft stijgen dreigt – zonder ingrijpende maatregelen – ongeveer de helft van het land in de toekomst onderwaterland te worden. Maar zolang het water nog niet in onrustbarende hoeveelheden naar ons toekomt, zoeken mensen in grote hoeveelheden het water op. En dan is het wel zo prettig als zij ook kunnen zwemmen. Toch zijn er met name in de zomermaanden nog veel mensen die verdrinken, vooral kinderen en jongeren uit migrantengezinnen. Zwemles – ooit vast onderdeel van het lesprogramma op de basisschool én gratis – is al lang geen vanzelfsprekendheid meer, en duur. Meer dan ook is het daarom belangrijk dat naast badmeesters en strandwachten ook recreanten langs in en om het water een beetje op elkaar letten.
Wie de mooie en ongecompliceerde kant van waterland Nederland wil zien, moet De stem van het water van Bert Haanstra nog eens (op YouTube) bekijken. Gedateerd, want uit 1966, maar het plezier dat mensen in die documentaire aan het water beleven is onveranderd gebleven. Het mooie van open water is ook ruim een halve eeuw later nog steeds dat het er simpelweg is. En, of het nou het zoute water van de Noordzee, de Oosterschelde of de Waddenzee is, of het brakke of zoete water van meren, plassen of rivieren, voor iedereen vrij toegankelijk.
Zomerdrukte ruim een halve eeuw geleden bij het Brediusbad in Amsterdam en aan de Kralingse Plas in Rotterdam.
Foto’s Ben Merk / Anefo / Collectie Ary Groeneveld Vervaardiger: Ary (A.) Groeneveld Gemeente Rotterdam (Stadsarchief)