Column | Het gifspookhuis – NRC



Ik ben al jaren van plan om een boek te schrijven over de angst voor giftige stoffen in voedsel en milieu. De titel heb ik al: Een beetje gif kan geen kwaad. Alleen zie ik ertegen op om mij een jaar lang van de wereld af te zonderen op zoek naar woorden, cijfers en bronnen. Volgende week verschijnt er een kritisch boek over gifangst van Simon Rozendaal. Maakt dat mijn boek overbodig?

Rozendaals boek heet Paniek om niets. Daarmee bedoelt hij dat we ons druk maken over hoeveelheden die geen enkele schade veroorzaken. Ooit hadden we zorgen over hoeveelheden van een gram schadelijke stof per miljoen gram grond of water, toen over één per miljard en nu over één per biljoen. Eén gram per biljoen gram water, dat is één suikerklontje in het hele IJsselmeer, zegt Rozendaal. In werkelijkheid vereist één gram suiker per biljoen gram IJsselmeerwater niet één maar duizend klontjes. Voor de vissen maakt dat niet uit, duizend klontjes in het IJsselmeer is nog steeds niks, maar kennelijk is het zelfs voor een afgestudeerd chemicus als Rozendaal moeilijk grip te houden op al die nullen. Wat kun je dan verwachten van ‘gewone’ mensen?

Actrice Carice van Houten is een voorbeeld. Zij liet haar urine testen op het onkruidverdelgingsmiddel glyfosaat. De firma die de test verkoopt vond in haar urine een miljardste gram glyfosaat per liter en dat was bovengemiddeld. Carice in alle staten! Maar vergelijk dat eens met de vrouw in Taiwan die zelfmoord probeerde te plegen door het drinken van pure glyfosaat, zo uit de verpakking. Haar urine bevatte een gram glyfosaat per liter, een miljard keer zoveel als die van Carice. Dat is een even groot verschil als tussen een rotsblok van honderd kilo op je hoofd en een zandkorreltje. Dood ging de Taiwanese niet, daarvoor had ze veel meer glyfosaat moeten binnenkrijgen.

Precieze hoeveelheden

Ik denk dat haast niemand geïnteresseerd is in die precieze hoeveelheden ‘giftige’ stoffen. Volgens Rozendaal willen activisten vooral aandacht voor hun onderwerp of hun organisatie. De media doen daar volgens hem graag aan mee, want „angst, rampen en risico’s zijn de bread and butter van de journalistiek”. Precieze hoeveelheden doen er ook weinig toe omdat wat als giftig geldt telkens weer minder wordt. Wat eerst verwaarloosbaar weinig was wordt tien jaar later als een gevaar bestempeld. Rozendaal noemt dat de Wet van behoud van milieu-ellende: heb je een belangrijk milieuprobleem opgelost dan steekt een minder belangrijk probleem de kop op dat door de milieubeweging, onderzoekers en de publieke opinie wordt gepromoveerd tot belangrijkste milieuprobleem.

Dat heeft alles te maken met het steeds gevoeliger worden van de meetmethoden. Een hoeveelheid PFAS die vijftien jaar geleden werd beschouwd als onmeetbaar weinig, dus niks, is nu honderdduizend keer zoveel als toegestaan. De toegestane hoeveelheid wordt steeds meer bepaald door wat we nog kunnen meten. Voor PFAS is dat nu 0,0000000000000001 gram per vingerhoed water. De bewijzen dat deze hoeveelheden PFAS mensen ziek maken zijn uiterst krakkemikkig. Rozendaal wijdt daar een apart hoofdstuk aan, net als aan dioxine (de grote angst van vijftig jaar geleden), aan glyfosaat en aan „kankerverwekkende chemicaliën” in voeding.

Is al die angst voor gif in het milieu en in ons eten alleen maar een macaber soort entertainment, een spookhuis dat in stand wordt gehouden door de media? Nee, pesticiden zijn wel degelijk slecht voor de natuur (insecten!). Boeren die ze spuiten hebben meer kans op prostaatkanker. Maar dan gaat het om grote hoeveelheden, niet om de verwaarloosbaar kleine spoortjes in voedsel en drinkwater. De angst blijft echter. Dat is begrijpelijk, want mensen hebben geen idee hoe weinig een biljoenste is. Daarnaast denk ik dat we de verantwoordelijkheid voor onze ziektes liefst buiten ons zelf leggen. In werkelijkheid kunnen wij zelf onze kans op kanker fors verkleinen door alcohol te vermijden, minder te eten, meer te bewegen en niet te proberen bruin te branden in de zon. Maar we vinden dat juist zo lekker! Daarom wijzen mensen liever naar Tata Steel of Chemours.

Wijd verbreide gifangst

Dat geldt voor gewone burgers, politici, actievoerders en journalisten. Maar de toxicologische experts, waarom jagen zij ons angst aan voor steeds miniemere hoeveelheden? Zij dragen een bijzondere verantwoordelijkheid voor de wijd verbreide gifangst, want zij kunnen beter weten. Rozendaal denkt dat ze handelen uit eigenbelang, om hun vak en hun financiering in stand te houden. Ik denk dat er wel sprake is van oprechte zorg maar ook van de behoefte je in te dekken; zolang je waarschuwt voor elk denkbaar gevaar kan niemand je iets verwijten.

Rozendaal sluit af met de conclusie: „Een beetje gif is goed, een beetje gif is gezond.” Dat gaat mij te ver. Hij is ook minder grondig met bronnen en cijfers dan ikzelf zou zijn. Anderzijds schrijft hij een stuk sappiger dan ik en met wat hij betoogt over de imaginaire gevaren van minieme beetjes chemicaliën ben ik het eens. Dat boek van mij hoeft dus niet meer. Dat scheelt weer!

Martijn Katan is biochemicus en emeritus hoogleraar voedingsleer aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Voor cijfers, bronnen en belangen zie mkatan.nl.

Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.






Source link

Leave a Comment